Muziek, Anarchie & Zweven buiten het Universum - Jan de Meyers De Weg & De Deugd
Als je naar het Chinese denken kijkt, lijkt het soms alsof er niet zoveel baanbrekends is gebeurd sinds de oude klassiekers. Bij mijn studie werd in een tweedejaars vak filosofie geen enkel werk besproken van na het jaar 0. De grote namen zoals Confucius, Laozi, Zhuangzi, Mozi en Sunzi zijn allemaal afkomstig uit een redelijk korte periode van de Chinese geschiedenis, tussen 600 en 200 v. Chr.
Maar er was zeker geen sprake van intellectuele armoede in de periodes die erop volgden, zo bewijst Jan de Meyer met zijn nieuwe boek De Deugd en de Weg: Chinese Disputen uit de derde en vierde eeuw. In dit boek vertaalt hij een zestal discussies en geeft hij daarbij de nodige toelichtingen. De variatie aan onderwerpen geeft een mooi beeld van levensbeschouwing van Chinese intellectuelen uit deze periode.
De Pure discussie
Net zoals het tijdperk van Confucius en de andere oude denkers was de periode waaruit De Meyer teksten heeft gekozen nogal stormachtig. De bloeiende Han-dynastie kwam ten einde, en de derde en vierde eeuw werd gekenmerkt door chaos en strijd. Toch bloeide niet alleen de politieke filosofie, maar ook een apolitiek genre: de Qingtan, oftewel de ‘pure discussie’. In plaats van te praten over gevechtsstrategieën of maatschappelijke harmonie, zochten intellectuelen een veilig onderdak om te praten over de betekenis van muziek of de weg naar een lang leven.
Het is leuk om te lezen over deze ietwat wereldvreemde gesprekken, en hoe de retoriek in zijn werk ging in klassiek China. Met name de discussie of muziek nu emoties in zich meedraagt verraste me. Ondanks de talloze eigentijdse verwijzingen waar ik niets van begreep, en waardoor ik permanent een vinger in mijn boek moest houden om het notenapparaat te raadplegen, trof de kwestie me als tijdloos. De een zag muziek als vrij van enig gevoel, en stelde dat wij als mensen daar zelf emoties aan plakken, terwijl de andere een zekere objectieve treurnis of blijdschap meende te herkennen in de manier waarop een melodie werd gespeeld. Ik kan me zeker voorstellen dat ik om half twee in een café met wat vrienden over zo’n onderwerp verwoed aan het debatteren ben. Het perspectief en woordgebruik is wel heel anders dan nu; de “subjectivist” erkent namelijk dat muziek een ware harmonie bevat, en dat daarin de kracht schuilt om emotie op te wekken. Niet echt een argument dat vandaag de dag gegeven zou worden.
Daoïst tegen Daoïst
De Meyer toont mooi aan hoe kronkelig een filosofie zich kan ontwikkelen, en hoe de verschillende Chinese tradities samen zijn gesmolten. Zo blijken de daoïstische teksten gigantisch invloedrijk voor de denkers uit dit boek, maar hun interpretatie wijkt regelmatig af en de Meyer beweert dan ook dat sommige “daoïsten” veel meer lijken op confucianisten of legalisten. Hij noemt daarom de filosofische traditie xuanxue (de leer van de Mysteriën) ook al zijn twee van de drie belangrijkste teksten daoïstisch van oorsprong. Een populair genre was het commentaar; teksten zoals de Zhuangzi werden dan door iemand geannoteerd, die op deze manier zijn eigen denkbeelden kon verkondigen. Je kan denken dat de oorspronkelijke tekst dan wordt misvormd, maar goed, de Dao die genoemd kan worden is natuurlijk niet de ware Dao, dus maak je niet teveel zorgen.
De grote politieke discussie in het boek is tussen twee daoïsten, al is Ge Hong meer een schijndaoïst. Hij gaat de woordenstrijd aan met Bao Jingyan, die door De Meyer bestempeld wordt als proto-anarchist. Bao mijmert over een mythisch verleden waarin er nog geen heersers waren. Hij verwerpt de mooie praatjes van de confucianisten die zeggen dat de hemel een mandaat aan de keizer geeft om te heersen, en dat het volk zich dient te schikken in deze structuur. Voor hem is het heel simpel: de rijken en sterken proberen hun macht te verantwoorden om de ongelijkheid te waarborgen. Maatschappelijke structuren zijn helemaal niet natuurlijk, zegt hij: “De azuurblauwe hemel heeft daar niets mee te maken.” Het ideaal is om terug te keren naar een anarchistisch paradijs. Zonder hiërarchie is er geen machtsstrijd, zonder rijken is er geen armoede, zonder prestige is er geen jaloezie.
Ge Hong bekritiseert dit overduidelijk daoïstische verzet tegen autoriteit. Hij vindt dat Bao zich alleen richt op de slechte heersers, en geen oog heeft voor goed leiderschap. De natuurlijke staat biedt de mens geen veiligheid, maar is gevaarlijk, bruut en kort. Hebzucht en jaloezie zijn eigen aan de mens, en kunnen enkel beteugeld worden door onderwijs, door hiërarchie, door een paternalistische staat. Deze eeuwenoude discussie biedt buitengewoon veel inzicht voor onze tijd, waarin de grootste politieke indeling niet te trekken is tussen links en rechts, maar eerder tussen vertrouwen en wantrouwen in de gevestigde orde. De vragen die de tekst stelt, blijven nagalmen: Wat is de rechtvaardiging van een staat? Betekent meer overheid minder vrijheid? Is de natuur de beste plek voor een mens, of kunnen we iets beters maken? Geloven we werkelijk dat de mens het best tot zijn recht komt in een hiërarchische structuur, of die nu democratisch is of niet?
Een onmogelijke weg
De interessantste tekst vond ik de allereerste, Ruan Ji’s biografie van Meester Grootmens (ik kan de vertaling van de Chinese namen erg waarderen). Ruan Ji was een van de 7 wijzen uit het bamboebos, een groep tegendraadse daoïsten die individualisme en spontaniteit als hun hoogste goed beschouwden. In zijn aanprijzen van de levenshouding van de fictionele Meester Grootmens komt zijn eigen filosofie duidelijk naar boven.
De biografie is kort gezegd een afrekening met andere levensvisies, die gepersonaliseerd zijn door drie personages: een confucianist, een kluizenaar en een houthakker, waarbij de laatste er het beste vanaf komt. Aangezien de tekst in rijm is geschreven, kan je de tekst eigenlijk best zien als een soort disstrack.
Waar gaan de drie anderen de fout in? De confucianist verheerlijkt de Edele mens, die in hoog aanzien staat, handelt volgens de deugd, en probeert orde te brengen. Meester Grootmens lacht om zijn hang naar status en moralisme, en merkt op dat je daar allemaal niets aan hebt als er een hongersnood of oorlog komt. Orde wordt niet door de mens gemaakt; het is natuurlijk, het is dat wat van zichzelf zo is. De mens probeert onophoudelijk bijeen te verzamelen, roem te vergaren, grip te hebben, maar dit zijn dwaze ondernemingen. De kluizenaar is anders, en denkt aanvankelijk in Grootmens een gelijkgestemde gevonden te hebben. Deze blijkt helaas niet onder de indruk te zijn van het teruggetrokken bestaan. Het kluizenaarschap is precies het tegenovergestelde van wat de massa doet, dus het bestaat nog steeds in relatie met de samenleving en is niet waarlijk vrij. Een beetje zoals pubers die rebelleren tegen hun ouders: je afzetten maakt je niet vrij van invloed.
Dan komt hij een houthakker tegen, die hard aan het werk is, en Grootmens vraagt waarom hij dit nu eigenlijk doet, of hij dit wel een leven lang wil doen. Het antwoord van de houthakker is dat hij zijn talenten verborgen houd om geen gevaar te lopen, dat het leven niet te voorspellen is en dat hij genoegen neemt met wat hij ontvangt van de natuur. Dit is allemaal stiekem best wijs en erg daoïstisch, en hij krijgt dan ook een kort compliment voordat Grootmens een lange oratie gaat houden waarin hij zichzelf aanprijst.
Ikzelf vind de verheven boodschap van Grootmens tegenstrijdig. Hij veroordeelt de mensen omdat ze een rigide scheiding maken tussen goed en kwaad, maar tegelijkertijd bestempelt hij constant elke andere levenswijze als fout, en vindt hij zichzelf geweldig. Is de ware natuurlijke staat er niet een van oordeelloosheid, onbekommerdheid over de weg van anderen? Is gelijk hebben en je daarover goed voelen niet iets wat alle irritante confucianisten ook doen? Volgt de beruste houthakker niet veel meer de Dao? Het lijkt alsof je geen wijze kan zijn zonder je spontaniteit te verloochenen.
Alhoewel de teksten regelmatig lang doorgaan op hetzelfde punt, en je je soms een vreemdeling van de materie voelt, is De Deugd en De Weg al met al een echte aanrader voor mensen die graag een inkijk willen krijgen in de veelzijdigheid en het syncretisme van het Chinese Denken. Het is leuk om de parallellen te herkennen met westerse denkers (Bao Jingyan en Friedrich Nietzsche, Ge Hong en Thomas Hobbes, Ruan Ji en de Stoa) en tegelijkertijd te zien hoeveel nieuwe invalshoeken er zijn. Enigszins bekend zijn met de klassiekers zoals de Daodejing en de Zhuangzi helpt je wel enorm op weg, dus het is niet een ideaal boek voor de beginner.
Reacties
Een reactie posten