China en de geschiedenis van Mensenrechten: P.C. Chang en de Geleefde Waarheid
Wanneer China en Mensenrechten in één adem genoemd worden, gaat het gewoonlijk over mensenrechtenschendingen, waarvan we voorbeelden te over hebben, zowel in het heden als in de recente geschiedenis. Maar wat is de geschiedenis van mensenrechtenfilosofie in China, en welke rol hebben Chinezen gespeeld in het totstandbrengen van mensenrechten? Daar gaat deze serie over, met als eerste onderwerp: P.C. Chang en “de geleefde waarheid”.
Universeel?
Mensenrechten zijn Westers.
Die bewering hoor je regelmatig. En dat is problematisch; mensenrechten hebben namelijk de pretentie universeel te zijn, en als ze zouden komen uit een bepaalde culturele traditie en alleen daarbij zouden passen, vermindert dat hun geldigheid. Want waarom zou een land zich moeten houden aan regels, als die niet worden voorgeschreven door hun eigen cultuur, door hun visie op de wereld? Een land kan niet meer op de vingers worden getikt wegens het schenden van mensenrechten vanuit een moreel opzicht. Mensenrechten vervallen dan tot een politiek instrument.
Het meest gezaghebbende mensenrechtendocument is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), in 1948 aangenomen door de VN. Hiervoor waren er weliswaar nationale teksten zoals de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring die spraken over mensenrechten, maar de UVRM was de eerste met mondiale geldigheid. Als we het hebben over mensenrechten, verwijst het dan ook meestal terug naar de 30 artikelen van deze verklaring. Maar wie zijn eigenlijk de schrijvers hiervan, wie hebben deze rechten mogen bepalen?
Eleanor Roosevelt is nog redelijk bekend als leider van deze onderneming, maar andere betrokkenen noemen is al een veel lastigere opgave. Raar eigenlijk, aangezien zij de opstellers zijn van een morele standaard die door de meeste landen wordt aangehouden. Vroeger werden de ingenieurs van ons morele kompas geprezen en vergoddelijkt; nu zijn hun namen vergeten.
Er is geen simpel antwoord op de vraag wie de UVRM heeft opgesteld. Het zijn veel verschillende mensen, waarvan sommigen meer inbreng hadden dan anderen. Wetenschappers beschouwen in het algemeen Roosevelt (VS), René Cassin (Frankrijk), John Humphrey (Canada), Charles Malik (Libanon) en P.C. Chang (China) als hoofdrolspelers. Over deze laatste man en zijn bijdragen aan de UVRM gaan we het hebben.
P.C. Chang (ook wel Zhang Peng Chun) was een diplomaat voor de Republiek China in de jaren 40. In Amerika onderwezen door de filosoof John Dewey, ontwikkelde zijn persoonlijke filosofie tot een mengeling van confucianisme en westers pragmatisme. Naast diplomaat was hij ook toneelschrijver, onderwijshervormer, filosoof en onderdeel van de entourage van Mei Langfang, de grote Chinese operaster. Zijn grootste nalatenschap in populaire cultuur is misschien wel Mulan, waarvan hij de eerste versie heeft geschreven.
Samen met Malik werd hij gezien als een van de intellectuele zwaargewichten van de Mensenrechtencommissie van de VN. Hij wist tegengas bieden tegen de overwegend westerse ideeën van de rest van de groep. Nadat Malik een lange redevoering had gegeven over de Middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino, adviseerde Chang dat de commissie misschien eerst het confucianisme een paar maanden moest bestuderen, voordat ze verder gingen met discussiëren. Tegelijkertijd pleitte hij stellig voor het behouden van de universele natuur van de Verklaring, en de eigen traditie achter te laten, ook zijn eigen Chinese culturele achtergrond.
God of Natuur?
Chang heeft veel bijgedragen aan de algehele stijl en inhoud van de UVRM, maar ik beperk me tot één cruciale zin uit het eerste artikel van de Verklaring, waaruit Changs invloed als neutrale stem duidelijk blijkt:
"Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen."
De openingszin vormt het fundament van de rest van de mensenrechten. Het is het principe van gelijkwaardigheid dat verzekert dat alle mensen rechten bezitten. Dat de mens vrij geboren wordt, in de oorsprong dus vrij is, betekent dat deze vrijheid beschermd moet worden. De waarde van de mens wordt versterkt door de zin die volgt: de mens heeft waarde wegens hun rede en hun geweten. Dat maakt de mens anders dan de dieren, de dingen, de natuur. Alle latere artikelen vloeien voort uit deze twee zinnen. Alle mensen zijn vrij, gelijk, bezitten rede en geweten; deze waarheden worden in het algemeen geaccepteerd.
Maar waarom?
Tja, je kan daar verschillende redenen voor geven. Een is bijvoorbeeld het bestaan van een god (of meerdere goden) die de mens als waardevol wezen heeft geschapen. Een andere reden, opgekomen tijdens de Verlichting, is dat de mens deze rechten bezit, omdat ze natuurlijk zijn. Daarnaast kan je ook beweren dat deze rechten niet écht bestaan, maar dat het opstellen van een dergelijk sociaal contract voor iedereen in hun eigenbelang is. Het is daarom praktisch om ons maar te voor de gek te houden en te zeggen dat het zo is.
P.C. Chang heeft niet zozeer iets toegevoegd aan dit artikel, maar eerder iets weggehaald. De commissie was het op filosofisch gebied namelijk grondig oneens met elkaar over de vraag waar onze rede, ons geweten, ons menszijn vandaan komt. Het was een strijd tussen “God” en “Natuur”. René Cassin (de schrijver van de eerste versie), de Filipijnse Romulo en de afgezanten van Sovjet-landen stelden voor om het te formuleren als “De mens is door de natuur begiftigd met rede en geweten.” Natuur was de schenker van menselijke eigenschappen. Andere commissieleden, waaronder de Nederlander, vonden het antwoord echter in de Goddelijke oorsprong van de mens, of diens gelijkenis aan God.
Chang zag al snel in dat geen van de kampen de andere zou kunnen overtuigen hun levensbeschouwing uit het raam te gooien, en opperde de oorzaak weg te houden. Door niet uiteen te zetten waar deze eigenschappen vandaan kwamen, zou de universaliteit van de verklaring bewaard blijven. Dan kon elke groep zich er toch in vinden, en werd niemand buitengesloten.
Confucius en de Kunst van het Leven
Deze pragmatische houding heeft iets weg van de houding van Confucius. De confucianistische leer is eveneens niet dogmatisch; het is een geleefde waarheid. De Analecten geven ons leefregels, eerder dan leerstellingen. Confucianisme wordt daarom soms beschreven als de ‘kunst van het leven’. Het doet me denken aan een citaat van Octavio Paz, die over zijn mededichter Pessoa schreef: “De leer van de filosoof vraagt om refutatie; het leven van de wijze is irrefutabel.”
In de Analecten vermaant Confucius een van zijn leerlingen die wil leren over het hiernamaals. Hij antwoordt dat men niet te veel moet spreken over de doden of over de wil van de hemel; het is immers al moeilijk genoeg om over de levenden te spreken. Dit betekent niet dat de andere wereld onbelangrijk is (Confucius deed ook aan religieuze rituelen), het heeft alleen weinig zin er te veel over te bakkeleien.
Net zoals Confucius ziet Chang de waarheid niet in de argumentatie, maar in de levenshouding. Deze manier van denken was zeer behulpzaam in het opstellen van de UVRM, die poogde de enorme rijkdom van verschillende culturen samen te brengen tot één praktische lijst met rechten. Het is dan ook eigenlijk een wonderbaarlijk iets dat er uiteindelijk een verklaring is gekomen, waar de meeste landen het mee eens waren. De geleefde waarheid blijkt minder controversieel dan de beargumenteerde oorsprong. De mooiste samenvatting komt misschien wel van Jacques Maritain: “We zijn het eens over de rechten maar op voorwaarde dat niemand ons vraagt waarom precies.”
Volgende week ga ik nogmaals in op P.C. Chang en zijn bijdrage aan het eerste artikel. Dan zal ik vertellen over de geschiedenis en ideeën achter de woorden “rede en geweten”, en de valkuilen van vertaling.
Reacties
Een reactie posten