Mensenrechten, Beschavingsdenken en Westers Exceptionalisme: Een verhaal over de koloniale clausule

De afgelopen twee weken besprak ik de spanningen die opkwamen bij het opstellen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en welke rol de Chinese diplomaat P.C. Chang daarin heeft gespeeld. Vandaag ga ik het niet hebben over de tekst van de UVRM, maar over een voorstel dat na voltooiing werd gedaan door enkele Europese landen: de koloniale clausule. Wat zegt dit voorstel over de universaliteit van mensenrechten, en wat betekende het westers vooruitgangsdenken voor de rest van de wereld? 

Op weg naar Beschaving, maar nog niet gearriveerd


Het jaar is 1950. Twee jaar geleden was de Universele Verklaring door de lidstaten ingestemd (er waren geen stemmen tegen; ieder land stemde voor, blanco of was afwezig) en nu zou er gediscussieerd worden over de implementatie van mensenrechten. De UVRM was namelijk alleen een moreel document, en dus niet juridisch bindend. Bij deze besprekingen kwam een viertal Europese koloniale machten - Nederland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - met de koloniale clausule. Ze stelden voor dat de kolonies werden buitengesloten van implementatie van mensenrechten. De reden die ze gaven, was dat het niveau van welvaart en beschaving op deze plekken nog dermate laag was, dat het verzekeren van rechten simpelweg niet mogelijk was. Bovendien hadden de kolonies zelf niet ingestemd met deze rechten, dus was het misschien niet zo gepast deze levensbeschouwing op hen te forceren. 


Mijn reactie hierop (en mogelijk ook de jouwe) toen ik dit voor de eerste keer las, was verbolgenheid. Twee jaar lang hadden mensen zich hard gemaakt voor mensenrechten die “universeel” moesten zijn, en nu zouden die niet meer gelden voor een significant deel van de mensheid? Zelfs René Cassin, een van de belangrijkste opstellers van de UVRM, die nota bene een Nobelprijs heeft ontvangen voor zijn mensenrechtenwerk, pleitte voor deze onrechtvaardige regel. Hoe kon iemand dit verdedigen?


Het Westen als Koploper


In haar essay Shadows Of Universalism gaat Lydia Liu in op de ideologie die achter dit voorstel lag. Natuurlijk zijn er duidelijke economische en politieke redenen aan te wijzen voor het uitsluiten van kolonies; het is voor een koloniale macht wel fijn als hun acties niet tegen internationale afspraken ingaan. Maar de vraag die Liu stelt, is hoe een universalistische idealist zoals Cassin akkoord kon gaan met zo’n relativistisch voorstel. Relativisme betekent hier dat verschillende culturen met verschillende maten gemeten worden, kortom, dat er geen universeel geldende standaard is.


De grote tegenstander van het universalisme is hier het positivistische kader van beschaving dat de Europese grootmachten nog in zijn greep hield. Uit de Verlichting ontkiemde het positivisme; het geloof dat er algemene wetmatigheden zijn voor de samenleving, zoals die er zijn voor de exacte wetenschappen. De centrale wet was die van de vooruitgang. De geschiedenis van de mens was er een die omhoog ging. De mens klom naar een beter leven, zij het soms met horten en stoten. 


Hoe is dit positivisme dan tegengesteld aan universalisme? Beide houden zich immers aan wetmatigheden. Het verschil ligt erin dat het positivisme, dat denkt in termen zoals beschaving en vooruitgang, een lineair pad maakt van de geschiedenis, waar elke cultuur aan wordt gemeten. Kolonies en derde wereldlanden zijn vanuit dit perspectief gewoon in een eerder stadium van ontwikkeling. De beschaving, die Europa, de Verenigde Staten en Japan al hadden bereikt, was hun toekomst. Dezelfde maat gebruiken voor al deze landen zou momenteel wat oneerlijk zijn, omdat ze nog niet zo ver waren ontwikkeld. De onbeschaafde landen zouden waarschijnlijk niet in staat zijn om rechten te waarborgen.  


Gelijke Behandeling


Wat was het antwoord van de derde wereld? Vonden ze het sympathiek dat hen minder gevraagd werd, dat hen minder werd aangerekend, dat van hen niet verwacht beschaafd te zijn?


Zeker niet.


De kolonies zelf deden vanzelfsprekend niet mee aan de besprekingen, maar de vertegenwoordigers van de derde wereld die wel mochten meepraten, waren er sterk op tegen. Ze pleitten voor een ondubbelzinnige universaliteit voor overal in de wereld; dan zou pas iedereen gelijk behandeld worden. De Egyptische Mahmoud Azmi Bey beschouwde de koloniale clausule als een indeling van mensen op basis van etniciteit, zoals Hitler dat ook had gedaan.


En wederom keer ik terug naar P.C. Chang - ik ben zeer voorspelbaar -  die zich in een lange toespraak met hand en tand verzette tegen het relativisme van de koloniale clausule. Er was volgens hem geen enkele reden om aan te nemen dat de inwoners van de kolonies geen verlangen koesterden naar deze mensenrechten. De behandeling van de mens dient centraal te staan, niet de haalbaarheid voor de staat. Bovendien doorzag hij de destructieve imperialistische oorsprong van het voorstel. De ongelijke verdeling van macht zou niet alleen uitbuiting onderdrukking betekenen voor de kolonie, maar tevens morele corrumpering voor de kolonisator, zo besloot hij enigszins sarcastisch en zeer confucianistisch.  


Welvaart versus Beschaving


Het westerse beschavingsdenken is niet verdwenen. Er klinkt nog een duidelijk oordeel in de veelgebruikte termen ‘developing countries’ en ‘developed countries’. De eerste groep is nog bezig aan een proces van ontwikkeling, de ander heeft het afgerond; de beschaving is daar al bereikt. Het vooruitgangsdenken is niet weg te slaan uit onze psyche.


Helemaal onbegrijpelijk is deze houding niet, naar mijn mening, en juist daarom is het zo’n gevaarlijke valkuil. Er zijn verschillen in economische en technologische vooruitgang, en die tellen zeker mee. Als er honger heerst onder het volk, mag het de Nederlandse staat meer aangerekend worden dan de Ethiopische. Dat is redelijk als je kijkt naar het welvaartsniveau van de twee landen. Welvaart en technologische complexiteit zijn namelijk tot op zekere hoogte te kwantificeren. We moeten dit echter niet maken tot een morele kwestie, een kwestie van ‘beschaving’, een indeling van superieur en inferieur. 


En we moeten zeker niet denken dat bepaalde mensen minder verdienen omdat ze in een minder welvarend land wonen. Juist omdat de situatie in de Derde Wereld vaak slechter is, hebben mensen meer behoefte aan de benoeming en erkenning van hun rechten. Juist omdat de kolonies achtergesteld waren, hadden de koloniale machten hun plicht moeten doen en de welvaart van het thuisland eerlijker verdelen. De Ethiopische vertegenwoordiger Imru Zelleke verwoordt het mooi: “The fact that certain countries were backward in comparison with others did not justify their exclusion from the covenant. On the contrary, the reason for their backward condition was that their population had for so long been denied the opportunity to enjoy fundamental freedoms.”


Het verhaal van de UVRM zou heel anders zijn zonder de derde wereld. Zij waren het die zich het meest hard hebben gemaakt voor de geldigheid van het document overal ter wereld. De hoofdpersoon die ik heb gekozen voor deze korte geschiedenis van de UVRM is een Chinese man, P.C. Chang. Maar wat zegt dat over China? Welk China vertegenwoordigt hij? Hoe wordt hij gezien in China? Op deze vragen hoop ik later nog eens in te gaan.





Bronnen: 


Lydia Liu - Shadows of Universalism: The Untold Story of Human Rights around 1948


Reacties

Populaire posts van deze blog

Muziek, Anarchie & Zweven buiten het Universum - Jan de Meyers De Weg & De Deugd

De Zoektocht naar het Menselijke na Mao: Dai Houyings Stones of the Wall

De Litouwenrel: China's praktijk in de internationale betrekkingen