Vreedzame ontwikkeling: China's retoriek in de internationale betrekkingen

In het algemeen wordt in het Westen de opkomst van China op het wereldtoneel met argwaan tegemoet gezien. Er liggen misschien wel commerciële kansen, maar het beeld van China als nieuwe hegemoon schrikt ons toch af. Wat gebeurt er immers met onze vrijheid, onze democratie, onze waarden? Het sentiment van wantrouwen is wijdverbreid in de Nederlandse media.

Maar wat is het achterliggende doel van de Chinese overheid? Welke rol wil het land spelen in de wereld? Wil het de hegemoon worden, andere staten overtuigen tot hun politieke systeem, buurlanden binnenvallen?

Interpreting China’s Diplomatic Principles, een boek verschenen in 2016, probeert voor de westerse lezer een beeld te geven van het buitenlandbeleid. De auteur, Gong Li, is een Chinese politicoloog en lid van de Communistische Partij. De ondertitel “Peaceful development” doet waarschijnlijk al enige ogen rollen, en het is makkelijk om dit boek te zien als een lege propaganda-oefening. De citaten over het belang van culturele diversiteit vallen ongetwijfeld in het verkeerde keelgat wanneer je denkt aan de genocide op de Oeigoeren of de onderdrukking van religie. Waarom zouden we ook maar een seconde aandacht geven aan zijn lieve woorden, als de realiteit zo grimmig is?

Toch is het interessant om dit boek serieus te lezen, om erachter te komen wat het zelfbeeld is van China. Hoe presenteert het zich, hoe kijkt het terug op de geschiedenis, hoe rechtvaardigt het zijn handelen?  (Nog een korte disclaimer: “het” zelfbeeld van China bestaat natuurlijk niet; ook binnen de Communistische Partij is er ruimte voor andere opvattingen. In mijn ervaring is dit boek wel redelijk representatief voor de gematigde lijn binnen de Chinese politiek van de jaren 10.)

Geschiedenislesjes en toekomstliederen

Het boek begint met een korte nationale historische context. De 5000 jaar oude oorsprong van de Chinese beschaving moet natuurlijk genoemd worden, maar belangrijker nog is de recente geschiedenis, ‘de eeuw van vernedering’. In deze periode, van halverwege de 19e tot halverwege de 20e eeuw, verloor China aan internationaal aanzien en werd het een semi-koloniale staat, onderdrukt door westerse mogendheden en Japan.

Maar toen kwam Mao en werd het land onafhankelijk. En nog belangrijker, sinds eind jaren  70 hebben de hervormingen van Deng Xiaoping ervoor gezorgd dat China gigantisch gegroeid is. En ook al wordt hier met gepaste patriottische trots over gepraat, de vernedering en koloniale erfenis moeten niet worden vergeten. China zet zich daarom in om de mondiale ongelijkheid tussen eerste en derde wereld te verminderen, aldus Gong Li. Het heeft een voorbeeldfunctie voor andere ontwikkelingslanden, en een van de speerpunten van het economisch beleid is het versterken van de banden met de rest van het globale zuiden (een benaming voor de niet westerse wereld).

Dit beeld van China als onderdrukt land dat strijdt voor rechtvaardigheid is in het Westen redelijk onbekend, omdat de uitbuiting van het land een voetnoot is in onze eigen geschiedenis. Maar ook al schept het boek hier een grote tweedeling tussen West en Oost, toch is het met name uit op verzoening tussen alle landen.

Iedereen profiteert van China’s groei

Gong Li’s beeld van de internationale orde is liberaal. Hij beweert tot droevens toe dat samenwerking voordelig is voor alle betrokken partijen. Daarbij dienen ideologische verschillen en politieke spelletjes achterwege gelaten te worden. Conflicten zijn schadelijk voor de stabiliteit, economische groei, en het welzijn van het volk, en dienen dus vermeden te worden.

Deze filosofie staat in schril contrast met de houding van veel andere politicologen, die het realisme aanhangen (dit zijn niet mijn woorden, zij gebruiken zelf deze term, een teken van grandioze intellectuele arrogantie). Voor realisten is de wereldorde een anarchie, totdat een hegemoon zich opwerpt. We bevinden ons nu op het punt dat een opkomende macht (China) de oude hegemoon (VS) bedreigt. Dit leidt onvermijdelijk tot conflict. Binnen deze theorie kent internationale samenwerking overigens zeker wel winnaars en verliezers; dat Nederland afhankelijk is van Chinese producten, betekent een verlies voor ons.

Gong Li lijkt zich bewust te zijn van dit wantrouwen, en probeert een weerwoord te bieden. De opkomst van China is geen dreiging, het is een constructieve kans voor een nieuwe orde. Zie het als het begin van een multipolaire wereld, waar er niet één hegemoon is, zoals het imperialistische Amerika, maar verschillende landen vreedzaam co-existeren. De gelijkheid van alle landen, klein of groot, wordt hierbij benadrukt. Hij verwijst naar oud-president Hu Jintao, die een belofte heeft gedaan dat China’s groei nooit ten koste zou gaan van anderen.

Harmonie en conflict

De verdere globalisering en dus inmenging van staten wordt gezien als een vanzelfsprekende en bovendien goede ontwikkeling. De banden met andere wereldmachten, zij het nu Amerika, Rusland, de EU of Japan, worden rooskleurig voorgesteld. Hierbij worden waslijsten aan statistieken gegeven, die verhalen over een verbeterd welzijn voor grote delen van de wereld.

Ondanks de poeslieve harmoniedrang van het boek worden de conflicten tussen landen niet helemaal vermeden. De oorsprong wordt vaak gevonden bij het gebrek aan respect van het andere land voor China’s nationale soevereiniteit. Een voorbeeld hiervan is het erkennen van Taiwan als onafhankelijk land. In het merendeel van de gevallen liggen de fouten echter in het verleden, en heeft China alles al grootmoedig vergeven. Zelfs Japan hoeft geen sorry meer te zeggen voor de misdaden van de Tweede Wereldoorlog, al benadrukt Gong Li nog dat China het recht heeft om dat wel te eisen.

Wat betreft de mogelijke problemen die westerse landen hebben met China worden democratie en mensenrechten genoemd. Over democratie wordt beweerd dat er op lokaal niveau al veel initiatieven zijn gestart, waardoor mensen meer inspraak hebben in het besluitproces, en daarmee is dat punt snel opgelost. Wat betreft mensenrechten merkt Gong Li op dat meningsverschillen hierover nooit hebben geleid tot grote onenigheid tussen wereldmachten. China aanspreken op het overtreden van mensenrechten wordt overigens gezien als een excuus voor een land als de VS om zich te bemoeien met de interne zaken van China.


Soeverein!

En daarmee komen we op een van de weinige echt controversiële punten van dit voor de rest zo brave boek: het constante gehamer op nationale soevereiniteit en ‘territoriale integriteit’. Kort gezegd, bemoei je met je eigen zaken! China mag dan mee willen bouwen aan een vreedzame wereld, tegelijkertijd zal het alles doen om zijn eigen kernbelangen te beschermen, en die zijn niet bespreekbaar.  Samenwerking kan alleen gebeuren wanneer andere partijen akkoord gaan met de eisen: Taiwan, Hong Kong, Xinjiang en Tibet zijn allemaal onderdeel van China, en het handelen van de Partij is legitiem. Het is onduidelijk of andere landen ook zulke eisen mogen stellen aan samenwerking, of dat dit recht alleen aan China is besteed.

En zo zijn er wel meer vragen die onbeantwoord blijven. Ondanks de oproep voor het respecteren van soevereiniteit vertelt Gong Li wel trots over de VN-missies waaraan China heeft bijgedragen. Zijn dit dan geen interventies in andermans zaken? Zijn de Verenigde Naties bevoegd om zich te bemoeien, of gaat het daar ook om politiek spelletjes? Bovendien staat in het voorwoord van de Chinese grondwet dat het land zich in zal zetten om onderdrukte landen te steunen in hun rechtvaardige strijd voor onafhankelijkheid. Dit tast zonder meer de territoriale integriteit van het onderdrukkende land aan. Wie bepaalt of de onafhankelijkheidsclaim van een separatistische beweging legitiem is? Zijn die van Taiwan of Xinjiang dat, en mag een ander land hen bijstaan in de strijd tegen China?

Wat mij betreft is het idee van territoriale integriteit een mythe. Alhoewel grenzen enorm belangrijk zijn voor onze wereld, scheppen zij de realiteit meer dan dat ze een afspiegeling daarvan zijn. De Communistische Partij ziet dat anders; voor hen vertolken de grenzen van een land een culturele en etnische eenheid die historisch legitiem is. Daarom blijft Taiwan onlosmakelijk onderdeel van China, wat de Taiwanezen daar ook van vinden.

Dat brengt me bij mijn laatste probleem: het Chinese beleid benadrukt het negeren van ideologische verschillen, terwijl het gebaseerd is op een argumentatie die hevig ideologisch gekleurd is. Het is een ideologie waarin nationalisme centraal staat. “Neutraal zijn” betekent in deze context enkel het instemmen met het wereldbeeld van de Chinese Partij.

Al met al is dit boek een interessant perspectief van een uitzonderlijk gematigde politicoloog op de rol van China in de wereld. Het liberale wereldbeeld is deels overtuigend, maar valt uiteen wanneer China geen voetbreed wijkt. Het is absoluut geen aanrader overigens; Gong Li valt constant in herhaling, de schrijfstijl is onuitstaanbaar droog en braaf, en hordes statistieken en jaartallen maken het geheel nog minder leesbaar.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Muziek, Anarchie & Zweven buiten het Universum - Jan de Meyers De Weg & De Deugd

De Zoektocht naar het Menselijke na Mao: Dai Houyings Stones of the Wall

De Litouwenrel: China's praktijk in de internationale betrekkingen